Rémi D’Herde, dat was de naam die op uwen paspoort stond, maar wij, de vele neven en nichten in onze familie, kenden je eigenlijk vooral als ‘nonkel Mie’. Je had dan wel zelf geen kinderen, maar op den hof van het ouderlijk huis in de Hollandstraat waar je, na de dood van ‘Metj’, je moeder, al die tijd samen met je broer Aimé was blijven wonen, liep het toch heel regelmatig vol met klein grut.
Samen met je broers en zussen, je familie en je vrienden zijn wij, dat kleine grut van toen, hier vandaag samen om je te danken voor het leven dat je samen met ons leefde. Je was voor ons niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk de suikernonkel. We hadden amper een voet over de dorpel gezet, of je begroette ons steevast enthousiast met: ‘Ha, hier sé, een snoepke zeker!’ Dat moest je ons in die tijd natuurlijk geen twee keer zeggen. En als je het per malheur toch eens vergat, liepen we blindelings naar de juiste kast om er zelf ons gerief uit te halen.
Hoewel je tot voor enkele jaren met familie en vrienden half Europa rondreisde, zal je altijd van ‘Holland’ blijven. In diezelfde Hollandstraat heb ik in totaal 22 jaar van mijn leven naast jou gewoond, eerst vele jaren als kind tot we verhuisden naar ‘al ginder op’ en nu sinds enkele jaren opnieuw.
Als jongste kind van je jongste broer Marcel was ik lange tijd de junior van de familie, tot 13 jaar later mijn broer Maarten die bevoorrechte positie kwam verstoren. Als kleine snotneus liep ik uren bij jullie op den hof, gefascineerd door de wriemelende konijnen in hun kleine, stinkende hokken, door de indrukwekkende schuur vol alaam en bazaar, door de duistere patattenkelder. De laatste overblijfselen van wat ooit een bloeiend landbouwbedrijf was.
En dan waren er ook nog de kiekens. De kiekens op den bovert die steevast uitbraken naar de groensjelhof en daar alle plantgoed oppikten. Toen je ooit tegen mij zei, ik moet toen een jaar of 7 of iets daaromtrent zijn geweest, dat die verdomde kiekens voor jouw part ter plekke dood mochten vallen, nam ik, de simpele van geest, aanstonds een flinke steen uit de aarde naast mijn voeten en gooide die met een flinke zwaai loepzuiver tegen de kop van één dezer kiekens, waarna het onfortuinlijke beest prompt dood ter aarde neerviel. Als ik me niet vergis stond er die avond trouwens vol-au-vent op het menu.
Een onwaarschijnlijk straf verhaal, en jij, nonkel Mie, mijn enige getuige, bent er nu niet meer om me gelijk te geven, als de anderen me niet willen geloven. Jij werd niet plots geveld door een steen tegen uwen kop, nee, bij jouw was het een sluipende moordenaar, die uw lijf langzaam deed aftakelen. Toen het allemaal niet meer zo best marcheerde, waren er gelukkig de vele zorgende handen om je te helpen. Toen het stappen moeizaam ging en uiteindelijk ook het eten niet meer lukte waren je broers, zussen en het verplegend personeel er al die tijd voor jou, dag én nacht.
Toen ik ouder werd, liep ik minder bij jullie over de vloer. Je kent het wel: hobby’s, een lief, werk, een kind … een hoop excuses waardoor ik mijn dichtste buren de afgelopen jaren nog slechts en stoemelings nog eens zag. Verder dan een vlugge groet aan de ijzeren poort op straat of een korte babbel vanachter in den hof geraakten we niet meer.
Van je broer, nonkel Mé, leerde ik kaarten, maar mijn latere liefde voor muziek heb ik ongetwijfeld aan jou te danken. In de schoon kamer achter de woonkamer had jij immers een bandopnemer staan en enkele jaren later zelfs een heuse stereo-installatie. Dat ding was gigantisch en moet in die tijd stukken van mensen gekost hebben. Je was er gepassioneerd, bijna fanatiek mee bezig, noteerde van alles over de nieuwste hits en stelde aan iedereen voor om een cassetje op te pakken. The Stray Cats, Engelbert Humperdinck, BZN … het waren later niet direct mijn favoriete artiesten, maar zo kreeg ik wel de smaak van muziek te pakken.
En aangezien er in het Parochieblad bij ons thuis niet zo veel muzieknieuws viel te rapen, stormde ik elke woensdag zowat bij je binnen, want dan lag daar op je werktafel de nieuwe Joepie te blinken. Niet alleen verslond ik elke letter die er over Madonna, The Pet Shop Boys of andere INXS’en geschreven stond, de posters ervan sierden jarenlang mijn prille tienerkamer.
Nog iets waar je heel fanatiek mee bezig was: passief sporten. Dat kon je als de beste. Ganser dagen zat je in je grote leren fauteuil naar de koers, het voetbal of den tennis te zien, en als het enigszins kon liefst naar alle drie tegelijk. Omdat een mens tenslotte maar één paar ogen heeft, kocht je later een mini-radio, want dan kon je tijdens het kijken naar pakweg Parijs-Roubaix nog een andere sportwedstrijd volgen op die radio. Je schreef doorheen de jaren ook een paar dozen met schriftjes vol, waarin je met je mooie handschrift minutieus de uitslagen van al deze sportwedstrijden noteerde.
Uit alle herinneringen zal één beeld me altijd bijblijven. Het is een foto, genomen op de hoek van Holland en de Magerstraat op een bloedhete dag in de zomer van ’t jaar ‘76. Een grote, rijzige man draagt ne kleinen van een jaar of twee op zijnen arm. Daarnaast nog een grote broer en drie oudere neven, allen getooid met een knalgeel t-shirtje met daarop in fel groen de kop van ne coureur. Een paar dagen tevoren had dat coureurke uit Mere daar op de Elizeese Velden in Parijs den eerste prijs gewonnen. Rapper op zijn pedalen gestampt dan Poulidor, Zoetemelk en den hele santenboetiek samen en daarom stond nu het hele dorp op zijne kop. Te feesten, te dansen, te zingen … dagen aan een stuk.
Het leek wel alsof die hete zomer de hele wereld daar in die straat stond.
En wij stonden er bij. Ik en gij. Op de foto. Voor de eeuwigheid.
Zelf ben ik ondertussen wat gegroeid en mijn haar is nu meer grijs dan blond, maar vanaf vandaag zal ik altijd twee jaar blijven.
Rémi, het ga je goed.
Mere, 06.04.2009