We moeten daar eerlijk over zijn. Het was misschien niet zo’n bijster slim idee om zonder enige vorm van voorbereiding een halve marathon te lopen. Zeker als je behalve een stevige portie zelfoverschatting ook nog eens een kilogram of 10 lichaamsgewicht te veel mee draagt. Een teveel aan vet dan wel spieren, dat laat ik hier graag even in het midden.
Maar een kniesoor die daarom maalt. En dus trok ik op zondagnamiddag vol goede moed en tegen beter weten in naar de start van de loopwedstrijd die in mijn dorp werd georganiseerd. Bij het zien van die honderden afgetrainde lijven bij de startplaats had ik al beter moeten weten. Maar hey, we waren hier nu toch. Dan konden we toch evengoed meedoen nietwaar? Wat is tenslotte 21 kilometer. ’t is bovendien slechts de helft van een échte marathon. Appeltje-eitje!
Ik hou niet van massa’s en zeker niet als die getooid zijn in 50 tinten van de meest felkleurige lycrapakjes en zwetend van de opwarming tegen elkaar staan te schurken als een pot scharreleieren op het kookvuur. En dus positioneerde ik me strategisch helemaal achteraan in het startveld. Altijd goed om het overzicht te bewaren, dacht ik toen nog. Maar ook redelijk profetisch zou een paar uur later blijken. Al had ik dat toen nog niet door.
Eens het startschot weerklonk ging iedereen er als door een wesp gestoken vandoor. Ik koos samen met een groepje anderen een plekje in het kielzog van een vriendelijke meneer met een ballon waarop in alcoholstift een tijd prijkte waarvan ik toen nog dacht dat ik die wel moest aankunnen, getraind of niet. IJdele hoop zo zou vrij snel blijken. Al na een paar kilometer zag ik de meneer met de ballon steeds verder van me weglopen, samen met de rest van het deelnemersveld.
Liep ik het eerste uur nog tussen vele anderen, dan veranderde dat stilaan tot ik uiteindelijk helemaal achteraan het peloton verzeilde. De motor wilde wel nog wel, maar de benen liepen al bij de eerste knikjes in het parcours vol en verzuurden bij elke stap een beetje meer. Als een geopend melkkarton na drie weken in een ongekoelde frigo.
Wat verlangde ik zelf naar een frigo terwijl ik hevig transpirerend onder de onverwachte hitte van een genadeloze oktoberzon van waterpunt naar eetstand waggelde, klaar voor een figurantenrol in een nieuwe serie van The Walking Dead. Nog iets dat ik was vergeten behalve trainen en vermageren: een petje om mijn hersenpan te beschermen tegen een volledige meltdown.
Waar zat ik ook met mijn ellendige hersenen toen ik dacht dat ik dit wel zou kunnen. Sporten is tof, zeggen ze dan. Je moet het meer doen, zeggen ze. Fuckers! Na een helletocht van iets dat leek als een eeuwigheid dacht ik wel stilaan ongeveer in de buurt van de eindmeet te zijn. Net toen passeerde ik een bord waarop in tergend grote letters ‘halfweg’ aangeduid stond. Waaaat?
De moed zonk me terstond in mijn versleten loopschoenen, alwaar ze vocht om een plaatsje met de liters zweet die zich daar samen met de eerste blaren knus hadden genesteld om gezellig samen een toxische cocktail van het huis te bereiden. Hoewel mijn brein het duidelijke bevel gaf om te blijven lopen, weigerden mijn benen om die simpele opdracht uit te voeren. Ze besloten dat het genoeg was, dat ik hen voldoende had afgebeuld in deze nutteloze onderneming. “OK dan beste ledematen, als we niet meer willen lopen, dan gaan we toch gewoon stappen?” Dat wilden ze gelukkig wel nog. En dus gingen we een stukje wandelen. En wat maakt het ook uit. Wandelen is uiteindelijk toch gewoon heel traag lopen, draaide ik mezelf een rad voor ogen.
Met nog een paar kilometers voor de boeg werd ik voorbij gewaggeld door wat later bleek de laatste in de race te zijn. En de onweerlegbare logica in de sport zegt dat als de laatste de voorlaatste voorbijgaat, die zelf de voorlaatste wordt. Dat betekende echter ook dat ik zelf de laatste was geworden. Godverdomme! De laatsten zullen de eersten zijn, dacht ik nog even vertwijfeld. Maar helaas, hoewel ik op mijn kruistocht ondertussen een stuk of acht kerken passeerde, was God ver weg. Enkel klein pierke bleef over en die was onderhand zelf zo dood als een pier.
“Mijn heer, mijn heer waarom hebt gij mij verlaten”, prevelde ik met kurkdroge lippen, de ogen vergeefs ten hemel opslaand. Van die kant hoefde ik echter geen hulp te verwachten. Alleen op de wereld was ik. En dorst dat ik had. En in geen velden of wegen ook maar iemand te bespeuren met een glas water. Zelfs aan een in zure wijn gedoopte spons had ik me gulzig gelaafd. En dus zette ik mijn tocht op het slagveld van de sportieve hoogmoed verder. “A horse, a horse, my kingdom for a horse”, hoorde ik mezelf plots uitschreeuwen. Maar de zo gewenste deus ex machina bleef ten tweede male uit. Het enige paard in de buurt stond rustig te grazen achter de prikkeldraad van zijn weide, op dat moment een schier oninneembare vesting voor mijn leeggelopen lichaam. En ook wat nog restte van mijn verstandelijke vermogens was nu stilaan helemaal gaar gekookt. Mijn hoofd een snelkookpan, genadeloos opgewarmd door de dodelijke combinatie van hitte en uitputting. Mijn lijf geradbraakt en gevierendeeld. Mijn spieren samengetrokken tot één grote kramp.
Met het verstand op nul en de blik op oneindig liep ik verder. Al is strompelen eerlijkheidshalve een beter woord voor de manier waarop ik me in die laatste paar kilometers voortbewoog. De man op de moto met de groene vlag bleef al die tijd geduldig achter me aan rijden. Knap staaltje stuurmanskunst, zo tegen 3 km per uur. Tweeëneenhalf uur na de start waren de vele supporters langs het parcours hun strandstoeltjes en klaptafeltjes alweer aan het opvouwen. De lokale fanfare had al bijna de aftocht geblazen. De seingevers zaten al met een half been op hun fiets om in het lokale café een welverdiende pint te drinken.
En dan komt daar uit het niets, minuten na de vorige loper, nog een eenling aan de einder opdoemen. “Van waar komt die nog”, zag ik hen kijken, denken en soms ook luidop zeggen. Tergend traag en volledig van de wereld passeerde ik die laatste groepjes van kijklustigen. In hun blikken een mix van leedvermaak, verbazing en bezorgdheid. Maar toch trakteerden ze me allemaal op een hartverwarmend applaus en een regen van welgemeende aanmoedigingen. Het strompelen ging even weer wat vlotter.
Nog 6 kilometer. Komaan volhouden! Nog 3 kilometer. Niet opgeven! Nog 2 kilometer. Bijna daar! Elke stap was weer een halve meter dichter bij het einde van mijn lijdensweg. De verlossing was nabij. De fanfare speelde nog een laatste liedje. “Hij zal voor ons geen kommisjes nimmer doen”. Enige galgenhumor was hen niet vreemd. Ik kon er voorwaar nog om lachen ook.
Bij het ingaan van de laatste kilometer liep een jongetje van een jaar of vijf, zes enthousiast en goedbedoeld een stukje met me mee. Helaas, na 20 meter kon ik zijn tempo al niet meer volgen. De kelk moest tot op de bodem worden geledigd. Ik trekkebeende verder. Nog 500 meter. Bijna thuis! Nog 300 meter. Miljaar, een kramp! Nog 100 meter. Waar is die streep hier zeg! Nog 50 meter. Weer een kramp! Nog 10 meter. Al moest ik over de meet kruipen! Nog 1 meter. Ja, ja, jaaaaaa!
Met een laatste krachtinspanning gooide ik mijn getergde lijf over de meet, terwijl boven me op het scorebord mijn tijd verscheen in ongenadig grote cijfers. Fierheid en schaamte vochten in mijn hevig hijgende borstkas om de bovenhand. Ik had een halve marathon gelopen. Yes! Maar dan wel in een tijd die een 80-jarige oma met looprek waarschijnlijk nog zou verbeteren. Nou, moe!
Maar hey, ik had de eindstreep wel bereikt. En volgend jaar doe ik gewoon opnieuw mee. Al overweeg ik eventueel om dan wél vooraf eens te gaan trainen. Je weet nooit waarvoor dat goed is.
Alweer genoten van een knap staaltje schrijfkunst! Ik heb je wel degelijk voorbij zien zwoegen, maar vreesde dat mijn applaus op dat moment misschien niet in goede aarde zou vallen… Nu heb ik spijt dat ik geen natte spons of beter, een pet naar je gooide! En een gevulde drinkbus. Volgend jaar mag je er alvast op rekenen! Je verslag geeft in elk geval uitvoerig weer waarom ik mezelf zover mogelijk van enige vorm van sport distantieer. Tenzij stofzuigen en ramen lappen telt. En daar houdt het op. Een dikke welgemeende proficiat is hier evenwel nog zeker op zijn plaats: bravo!!!
LikeLike