Gent, de lente van het jaar 2000. Het waren de nadagen van het academiejaar en ik weet nog goed dat het toen schoon weer was. De dagen werden stilaan langer en de rokken alsmaar korter. Als studentenbegeleider op een Gentse hogeschool zat ik op de eerste rij bij de blijde intrede van zowel zomerweer als de bijhorende ontblote kuiten.
In Gent was het altijd schoon weer in die dagen. Het schone weer werd er namelijk hoogstpersoonlijk gemaakt door de geniale gek genaamd Jan Hoet. Zijn geesteskind ‘Over The Edges’ beheerste er drie maanden lang zowel de pleinen en straten van Gent als de nationale media. In de slagschaduw van de iconische Boekentoren was ik er vanuit mijn kantoor in de Sint-Pietersnieuwstraat ook getuige van alle commotie rond deze grootschalige kunsttentoonstelling. Enkele kunstwerken zijn me in het bijzonder bijgebleven, niet in het minst om de grote heisa die ze veroorzaakten.
Eén daarvan was de oorverdovende Tarzan-kreet die om de zo veel tijd over de daken van de stad galmde, de hele buurt telkens even opschrikkend van de dagelijkse beslommeringen. Niet zelden werd ik na de lunch bruusk uit mijn middagdutje gehaald door het iconische gebrul van Johnny Weissmuller. Jan Fabre, die andere geniale gek, was er dan weer verantwoordelijk voor dat ik in die hele periode nooit beleg voor mijn dagelijks brood moest meebrengen. Mijn schellekens hesp haalde ik in mijn herinnering elke middag rechtstreeks van de zuilen van de aula van de Rijksuniversiteit. Of ik kocht ze gewoon in de GB, daar wil ik nu vanaf zijn. Enfin, wat ik wil zeggen is dat er in die tijd dus niet op een kunstrel meer of minder gekeken werd.
Voor Hoet was die hele voedselheisa natuurlijk gefundenes Fressen. Dat er over moderne kunst gesproken werd, was voor hem het belangrijkste. En dat is misschien wel de grootste verdienste van Jan Hoet. Op zijn eigengereide manier maakte hij moderne kunst bespreekbaar. Hij toonde het kunstwerk in al zijn schoonheid, maar ook in al zijn lelijkheid en controverse. Kunst is kunst, omdat het kunst is. Zo simpel kon het bij Jan soms zijn.
Jan had iets met hoeken. Een hoekhuis vond hij bijvoorbeeld veel interessanter dan een huis in de rij. Goeie kunst was volgens hem vaak te vinden op hoeken. Op het kruispunt van twee straten, op het snijpunt van twee werelden. Vandaar ook zijn fascinatie voor kunst en psychiatrie. Niet toevallig focuste hij met zijn laatste expo in Geel op de link tussen beide. Zelf opgegroeid in Geel was het voor Hoet tegelijkertijd ook een terugkeer naar zijn bakermat in de Kempen.
De man met meer dan één hoek af, ging kort daarna zelf het hoekje om. De Gentse Kemphaan verloor zijn kamp met het leven in de allerlaatste ronde. De cirkel is rond, maar de Grote Boksring hierboven heeft vier hoeken. In één daarvan zit Hoet grijnzend te wachten, eeuwige sigaret in de mondhoek.
Jan, het ga je Hoet!
I Like it! 2000 jaar om nooit te vergeten 😉
LikeLike