Met een flinke vaart holderdebolderen we in de velden achter het huis met onze fietsen door het smalle kouterbaantje naar beneden. Zij uiteraard fier voorop, de blonde haren in de wind. Ik breed grijnzend en licht grijzend erachter. Ik roep nog dat ze op moet letten voor het losse grind, maar haar fiets schuift reeds onder haar uit. Met een harde klap smakt ze tegen de grond. En dan, zoals dat altijd gaat, stilte! Die paar seconden van oorverdovende en verschrikkelijke stilte waarin de tijd even stil lijkt te staan. Een zeepbel van tijd die je toelaat de hele situatie in een paar nanoseconden haarfijn te analyseren. Je weet dan al heel goed wat er volgen gaat, maar je hoopt, uiteraard tegen beter weten in, dat ze gewoon recht zal staan. Dat ze, zich het stof van de kleren kloppend, zal zeggen: ‘Kom papa, we rijden door. Niks aan de hand’.
Dat is uiteraard niet wat er echt gebeurt. Terwijl ik in zeven haasten van mijn fiets spring, wordt het tijdsvacuüm doorprikt door haar hartverscheurend gehuil. Vogels vliegen verschrikt op van de velden, lammetjes zoeken bleitend bescherming bij hun moeder. Haar moeder is er niet en op zo’n moment word je als vader altijd weer met de onverbiddelijke rangorde van Moeder Natuur geconfronteerd. ‘Mama is er niet, meisje’ en je doet hard je best om toch zo veel mogelijk van dat mama-gevoel in je troostende woorden en knuffels te leggen. Mama is er niet, maar ik ben hier toch? Ik hou toch ook van jou? De ratio spreekt, maar pijn luistert niet naar verstand. Pijn is irrationeel en loopt over van emotie. Heel luide emotie bovendien en laat ik nou net niet zo goed zijn met emoties.
Daar sta ik dan. Haar knie hevig bloedend en mijn hart ook een beetje. Voor geen van beide heb ik echter een pleister op zak en ik voel me plots een soort van ersatz-mama. Bijna echt, maar toch net niet. Goed genoeg voor de normale gang van zaken, maar niet als het er echt toe doet. Een mama zou nu wel weten wat gedaan. In een oogwenk degradeer ik mezelf van de Jupiler League naar de Karlsquell Cup van het ouderschap. Maar het is wel ons accident en op de één of andere vreemde manier brengt ons dat toch weer samen. Gedeelde smart is halve smart, zo iets. Dus maken we er het beste van en vegen tranen en neuzen af aan zakdoeken die we niet bij hebben.
We rechten onze fietsen en onze ruggen en leggen het laatste deel van onze weg te voet af. Ik met de twee fietsen in de hand, zij snotterend en pikkelend voor me uit. Op onze bestemming aangekomen vliegt ze haar mama in de armen en doet ze, nog enigszins nasnikkend, het hele verhaal. Tussen haar tranen door, meen ik toch ook ergens een soort van fierheid te ontdekken. Op zichzelf en op mij. Want wij hebben het toch maar mooi samen gedaan. Het vallen met de fiets verandert zo langzaam aan in een echt avontuur en de pleister die mama op haar knie aanbrengt wordt een medaille voor moed en zelfopoffering.
Want uiteindelijk is vallen met de fiets ook best wel stoer. Dat zal ze de jongens in haar klas maandag ongetwijfeld uitvoerig uitleggen. Later die middag drink ik nog een oploskoffie of twee en begin te schrijven. En zo komt alles toch nog goed.
Prachtig, maar zo kennen we je hè!
LikeLike
Prachtig
LikeLike